Verenigingen zijn voor hun bestaan voor het overgrote deel afhankelijk van de vrijwillige inzet van hun leden. Het bestuur is weliswaar verantwoordelijk, maar ook dat zijn en blijven gewoon leden. Of eigenlijk is dat helemaal niet gewoon, en in veel gevallen is er te weinig begrip voor het extra werk dat door deze selecte groep leden wordt verzet. Hierdoor wordt de vrijwillige inzet, maar ook de last vaak alleen maar groter. De grootste uitdaging voor bestuurders op dit moment is het vinden van enthousiasme en het creëren van betrokkenheid en verantwoordelijkheidsgevoel bij alle leden.
Derk Kuper is coördinator breedtesport bij de kanopolocommissie van het Watersportverbond. In zijn jaren als bestuurslid kanopolo bij de sindsdien flink gegroeide Deventer Kanovereniging, heeft hij veel inzichten verkregen in de diversiteit aan (sub)groepen die een vereniging vaak kent. Hij deelt zijn bevindingen en visie met ons ter inspiratie.
Wat is de belangrijkste ontwikkeling waar verenigingen op in zouden kunnen spelen?
Derk: ‘De tijd waarin mensen simpelweg uitvoeren wat er binnen een bedrijf of culturele groep van bovenaf opgedragen werd, bestaat niet meer. We leven in een tijd waar zelfbeschikking hoog in het vaandel staat. De goede managers van deze tijd motiveren hun team om in het belang van het geheel de juiste keuzes voor zichzelf te maken. Deze managers begrijpen ook dat ze als buffer dienen tegen onrealistische verwachtingen, zowel van bovenaf als van onderaf.’
‘Bij verenigingen werkt het voor vertegenwoordigers van de verschillende doelgroepen net zo. Het is niet realistisch om van topsporters of jeugd te verwachten dat zij een grote bijdrage leveren aan het reilen en zeilen van de vereniging. De bijdrage die van hen gevraagd wordt, moet passend zijn bij hun belangen, capaciteiten en hun mogelijk drukke trainingsschema. Om alle leden te betrekken, is het cruciaal om de verwachtingen af te stemmen op de specifieke, kleinere (sub)groepen binnen een vereniging.’
‘In Deventer worden bijvoorbeeld jaarlijks gezamenlijke klusdagen georganiseerd. Na jarenlange frustratie over de afwezigheid van de kanopoloërs, realiseerden we ons dat de gemiddelde Deventer kanopoloër niet te motiveren was voor het vroege tijdstip of de voor hen bedachte werkzaamheden. Sinds een paar jaar worden zij daarom pas ‘s middags verwacht en worden de wat zwaardere klussen voor hen bewaard. In combinatie met een gemengde training en barbecue, zijn ze met veel meer aanwezig.’
Welke inzichten over het benaderen van de verschillende doelgroepen zouden andere verenigingen kunnen helpen?
‘Het helpt als leden zich onderdeel voelen van een groep of subgroep. Bij de gemiddelde kanovereniging zijn de cultuurverschillen tussen de disciplines enorm. Dat geldt al voor kanopolo en toer, laat staan voor een combinatie van kanoërs en roeiers of zeilers.’
‘Ook binnen de disciplines zijn er cultuurverschillen op basis van leeftijd, niveau, sociaal, familiair en hobby’s. Het heeft daarom weinig zin om van leden te verwachten dat ze zich aangesproken voelen als verzoeken in het algemeen gedaan worden. Het is effectiever om (zonder te polariseren) aan te sturen op verbondenheid binnen de verschillende subgroepen en die ook als zodanig te benaderen.’
‘Om de verbondenheid met de vereniging te versterken, kan het helpen om ruimte te geven aan de verschillende identiteiten. In Deventer heeft de kanopolo zelfs een eigen logo. Het groepsgevoel, zowel binnen de club als op toernooien, heeft daardoor een stevige boost gekregen. Binnen de disciplines zie je een nog sterkere saamhorigheid bij teams en bij jaarlijkse beginnersgroepen (die tegenwoordig ook eigen logo’s hebben), maar bijvoorbeeld ook bij een groep die naast kanopolo, ook aan motorrijden doet.
Hoe hou je de kleinere doelgroepen binnen een vereniging enthousiast en betrokken?
‘Het is van belang om niet alleen de subgroepjes te onderscheiden en passende taken te verdelen, maar de groepjes ook aan te (laten) jagen. Gestructureerde organisatoren hebben soms moeite om een groep in beweging te krijgen. En andersom zijn de sfeermakers, die met hun persoonlijke benadering een groep op sleeptouw kunnen nemen, niet altijd in staat ook gestructureerd te organiseren.’
‘Door in overleg passende, duidelijke en gekaderde taken toe te kennen aan de groepen, ontstaat er een samenwerking. En door ook nog de belangrijke positie van de vaak eigenwijze aanjagers te onderkennen, ontstaat er betrokkenheid van de groepen.’
‘Wat ik vaak wel merk is, hoe groter de groep, hoe kleiner de kans dat iemand zich aangesproken voelt. Mensen persoonlijk vragen, of tenminste in kleinere groepen, zorgt altijd voor meer positieve respons. Tegelijkertijd kunnen we moeilijk van een voorzitter verwachten dat alle leden persoonlijk benaderd worden. Leg deze verantwoordelijkheid daarom bij die aanjagers en help ze de taken gestructureerd te organiseren.