Solotocht naar hart van Suriname: ‘Niemand in straal van honderden kilometers’

7 juli 2022

Solotocht naar hart van Suriname: ‘Niemand in straal van honderden kilometers’

Toen ik vanmorgen opstond zag ik een groot jaguarspoor langs mijn tent lopen, dat was er gisteravond nog niet. Het is de tweede keer deze reis dat ik weet dat er een jaguar vlakbij is geweest maar ik het dier niet heb gezien. Vanmiddag bereik ik, na tweeënhalve week jungle, het eerste dorp weer. Hoewel ik erg uitkijk naar gezelschap en een biertje, realiseer ik me ook dat een geweldige kanotocht bijna voorbij is.

1910. Diep in het binnenland van Suriname overlijdt Johan Eilerts de Haan aan de gevolgen van malaria en wordt ter plekke begraven. Hij was militair en kartograaf en bezig de Boven Surinamerivier in kaart te brengen. Zijn graf, niet ver van de bron van de rivier, is in de afgelopen 110 jaar maar een paar keer bezocht. In 2000 heeft Michel Boeijen voor National Geographic een documentaire gemaakt over de zoektocht naar dat graf. Hij heeft de documentaire bij onze vereniging, Michiel de Ruyter in Uithoorn, laten zien. Toen is mijn plan ontstaan: daar wilde ik ook naartoe, maar dan niet, zoals in de documentaire, met een groep mensen, in motorboten, maar alleen, in mijn eigen kano.

150 kilometer stroomopwaarts, de diepe jungle in

In eerste instantie dacht ik: dat is uitgesloten voor een bakra, een witte Hollander. Ver ten zuiden van Paramaribo en 150 km stroomopwaarts voorbij het laatste dorp met alleen jungle om me heen. Zoiets is alleen voor locals of professionals. Maar na drie vakanties met veel kanotochten door de iets meer toegankelijke gebieden in Suriname, kreeg ik het vertrouwen dat het haalbaar moest zijn.

Marrondorpen, stroomversnellingen en eindeloos veel bos

Afgelopen oktober was het zover. De opblaaskano, kampeerspullen en een waterfilter heb ik vanuit Nederland meegenomen. In Paramaribo deed ik de inkopen om drie weken te overleven in de wildernis. Eerst met de bus naar Atjoni waar de weg vanuit Paramaribo stopt bij de oever van de Suriname rivier. Dan met een openbaarvervoerboot verder stroomopwaarts naar Cajana, het laatste dorp. Zes uur varen langs marrondorpen, stroomversnellingen en eindeloos veel bos. Marrons zijn de afstammelingen van de slaven die de moed en het geluk hadden te kunnen vluchten van de plantages. Het leven speelt zich vooral op de rivieroever af: wassen, afwassen, vissen en heel veel spelende kinderen. Er is onderweg genoeg te zien.

Erg veel tijd om te piekeren is er niet

Jerry, de bootsman van Kosindo lodge in Cajana, brengt me nog weer 60 km verder het binnenland in. Hij zet me af bij Sintiadam, een grote stroomversnelling. Als ik hem zie terugvaren, mij achterlatend op een zandbank, alleen, midden in de jungle, overvalt me toch even de vraag of deze tocht een goed idee is. Erg veel tijd om te piekeren is er niet, want ik moet de tent opzetten, boot opblazen, eten maken, water filteren; kortom zorgen dat voor de schemering alles klaar is want het is heel snel heel donker. De volgende dag begint mijn eigen kanotocht, nog een kleine 80 km naar de plek waar het graf zou moeten zijn. De rivier is hier nog ongeveer 50 meter breed en goed stroomopwaarts te bevaren.

Stroomversnellingen zijn elke keer anders

De eerste twee dagen zijn er weinig serieuze stroomversnellingen en peddel ik lekker door. Dan volgt een traject met 6 grote ‘vallen’ kort achter elkaar. De expedities van 1910, 1926 en 2000 hadden er meerdere dagen voor nodig. De verslagen van die expedities zijn voor mij niet alleen heel vermakelijk om te lezen maar ook een houvast om te weten wat me te wachten staat. Met een lichte boot en betrekkelijk weinig bagage lukt het mij in één dag. Stroomversnellingen passeren is elke keer weer anders. Soms lukt het om van steen naar steen traverserend naar boven te komen maar vaak moet ik de boot uit. Slepen door ondiepere delen, door waterplanten waden of alles uitladen en naar boven tillen. Daarna is het tijd om te pauzeren met koffie of een lunch en het zweet van me afspoelen. 

Ineens ruik ik in een sterke wildedieren-geur

Het water is 27 OC , een tropisch zwemparadijs. Ja, er zitten piranha’s en kaaimannen maar die zullen over het algemeen voor je vluchten; daar moet je maar op vertrouwen. ’s Avonds lig ik al vroeg in de tent te luisteren naar vogels, insecten en andere oerwoudgeluiden en voel ik me net Freek Vonk: “wat een geweldige dag was het weer”. Maar de dag blijkt nog niet afgelopen. Ineens hoor ik dichtbij een ander geluid en ruik ik een sterke wildedierengeur. Ik durf me niet te verroeren, laat staan met een zaklantaarn te kijken. Later heb ik daar spijt van, het was toch een gemiste kans om een jaguar te zien.

Aapjes steken de rivier over

Na een zijrivier gepasseerd te zijn, wordt de rivier duidelijk smaller. Soms raken de bomen elkaar boven het water. Zo’n plek wordt gebruikt door aapjes om de rivier over te steken. Af en toe is de rivier geheel geblokkeerd door een omgevallen boom. En dan zie ik voor me Stoneportoe: bijna verticale rotswanden aan weerszijden en woest stromend water. Het lijkt onmogelijk om de boot door de val te slepen. Het is een echte poort naar het laatste deel van de Surinamerivier. Met een lange broek en beenkappen - er kunnen slangen zitten - is het drie keer een half uur door het bos lopen om alles boven Stoneportoe te krijgen. 

De laatste twee dagen waren er geen grote ‘vallen’ meer maar het water stroomt er niet minder om. De rivier wordt steeds kleiner en ik krijg het gevoel opgeslokt te worden door het bos. Een overweldigende gedachte dat er honderden kilometers rondom niemand is, alleen oorspronkelijk, onaangetast oerwoud.…én een graf.

Op dag 8 vind ik op de rechteroever de gedenksteen uit 1926. Volgens de verslagen moet het eigenlijke graf 110 meter de heuvel op te vinden zijn. Koers op mijn kompas uitgezet en met een kapmes in de hand het bos in en zoeken. En inderdaad: na een kwartier vind ik een klein ijzeren kruis in een rechthoek van stenen. Het doet wel wat met me, als ik daar sta na lange voorbereidingen en heel veel peddelen. 

De terugweg is genieten. Het doel gehaald en alle tijd om rustig met de stroom mee af te zakken. Erg veel dieren zie je niet, afgezien van insecten, maar je hoort er des te meer. Toch, omdat ik stil met de stroom mee door de jungle glij, betrap ik af en toe wild: apen, otters, kaaimannen, een anaconda van ruim zes meter, capibara’s en natuurlijk ara’s en toekans. Na negen dagen bereik ik Cajana met een warm welkom door de Jangjaman, de lodge-eigenaar en een koud biertje. Cajana is een heerlijke plek om een paar dagen bij te komen en stiekem alvast te dromen over een volgende tocht. Het moet toch mogelijk zijn die jaguar echt tegen te komen.

 

Na zijn avontuurlijke reis staat Jan Paul open voor vragen van lezers. Mailen mag naar j.bebelman@vu.nl.

Deel dit artikel:

De partners van het Watersportverbond